donderdag 24 mei 2018

De prijs van Flexwerk


Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad op 18-05-2018

Tien minuten inwerktijd voor een nieuwe collega. Dat was de reden dat ik even moest wachten op een zakelijke afspraak. ‘Maar het is een flexkracht,’ was de verklaring. ‘Die komt toch maar een paar maanden.’
Zo kan een eerste werkdag eruit zien voor bijna een kwart van alle werkende Nederlanders. Zij zijn ‘flexwerknemer’. Hun carrière bestaat uit een haast eindeloze reeks van onzekere contracten en tijdelijke dienstbetrekkingen. Vakbond FNV luidde daarover begin mei de noodklok in het rapport ‘Flexwerk verdient beter’. De focus van het rapport ligt vooral op salaris. Dat flexkrachten minder verdienen dan vaste medewerkers is algemeen bekend. De vakbond laat zien hoe schrijnend groot het gat is: flexwerknemers verdienen 35% minder dan vaste krachten. Dat is op jaarbasis gemiddeld €9.900,-
Jammer genoeg houdt FNV het bij de oproep tot meer inkomen. Ik vind dat ze daarmee hun plicht ten opzichte van flexwerknemers verzaken. Het wekt de indruk dat meer geld alles oplost, maar niets is minder waar. Werkgevers stellen hoge eisen aan flexkrachten, maar geven nauwelijks zekerheid. Een flexkracht wordt in tien minuten ingewerkt. Wie goed presteert, kan een week later toch op straat staan.
De combinatie van een laag inkomen en grote onzekerheid veroorzaakt een veel diepere problematiek. Het CBS meldde eind 2017 dat twintigers en dertigers met flexibele banen minder vaak huizen kopen, trouwen of kinderen krijgen dan leeftijdsgenoten met vast werk. Dat nieuws kreeg nauwelijks aandacht – het verrast ons blijkbaar niet eens. Terwijl een hele generatie jonge Nederlanders niet de zekerheid kan vinden die nodig is om een leven op te bouwen en een gezin te starten.
Wie verder kijkt dan de statistieken ziet dat deze generatie murw is geraakt door alle stress en onzekerheid. Dat is waar de échte kosten van flexwerk zichtbaar worden. De Amerikaanse arbeidssocioloog Richard Sennett beschrijft dat treffend in zijn boek ‘de flexibele mens’. Flexwerk zorgt volgens hem voor afstandelijkheid, verwarring, onzekerheid en verlies van eigenwaarde. Dat herken ik in de praktijk bij flexwerkers in mijn omgeving. Zoals Agnes, die steeds contracten krijgt voor zes maanden. Ze werkte zich de eerste paar keer een slag in de rondte om er een verlenging uit te slepen. Maar er was altijd een reden waarom dat niet doorging, of er kwam een reorganisatie waardoor alle tijdelijke contracten niet verlengd werden. “Nu begin ik aan weer een nieuwe baan,” vertelde Agnes me. “Maar ik heb geen energie meer om te investeren in het contact met wéér nieuwe collega’s. Vroeger was ik ambitieus en liep ik graag een stapje harder. Maar zo ben ik niet meer.”
Richard Sennett noemt dat een conflict tussen karakter en ervaring: je leert karaktereigenschappen af om onder de flexibele druk overeind te kunnen blijven. Daarnaast ontneemt volgens Sennett het werken in steeds weer andere projecten bij verschillende bedrijven de flexwerknemer het ‘doorlopend verhaal’. Wie in zes jaar acht werkgevers heeft gehad kan geen ‘carrièreverhaal’ meer vormen of uitleggen hoe ervaring en karakter zich door de tijd heen hebben ontwikkeld.
Flexwerkers verdienen perspectief op een loopbaan die hen helpt persoonlijkheid en karakter te vormen en een toekomst op te bouwen. Dat vraagt inzet van bedrijven. Natuurlijk is het mogelijk opdrachten slimmer achter elkaar te plannen zodat er wél langere tijd werk is. Bedrijven kunnen ook tijdelijke krachten cursussen en trainingen aanbieden. Maar ook de overheid moet aan de slag, met drie grote veranderingen. De eerste is: het goede voorbeeld geven, door flexwerkers langere contracten te bieden en beter te belonen. De tweede is: een betere opdrachtgever zijn. Bedrijven die werk uitvoeren voor de publieke sector moeten nu hevig concurreren in aanbestedingen. Werk wordt maar voor korte duur ‘gegund’, en marges komen elke ronde verder onder druk te staan. Dat is desastreus voor arbeidsvoorwaarden en werkzekerheid. Tot slot is ook soepelere arbeidswetgeving noodzakelijk. Zo kent België geen tijdslimiet op contracten voor bepaalde duur. In Nederland is dat beperkt tot 24 maanden, maar toch is het percentage flexwerknemers in België de helft van dat in Nederland. Strengere wetgeving veroorzaakt zo ironisch genoeg méér onzekerheid, met alle gevolgen van dien.
Die veranderingen moeten snel worden ingezet, want verdere flexibilisering kunnen we ons niet veroorloven. Dat zet het welzijn van een hele generatie op het spel.

Flexwerknemers verdienen 35 procent minder dan vaste krachten. Dat is op jaarbasis gemiddeld 9900 euro.

maandag 11 december 2017

Sneeuw: een vergrootglas op sociale ongelijkheid

Een ochtend in de sneeuw. In de stad waar ik woon wordt er zo’n 20 mm aan sneeuwval en ijsregen voorspeld voor in de middag. Middelbare scholen blijven dicht. Wie niet hoeft te reizen, gaat de weg niet op en werkt vanuit huis.

Maar dat is niet voor iedereen weggelegd. Mijn achterbuurman, elektricien in loondienst, wordt om 07.00 verwacht op de bouwplaats in de polder. Heen over ijswegen, terug door de sneeuwstorm – met een werkbus die rijdt op zomerbanden. ‘Dus de docent en de ambtenaar blijft lekker thuis, maar mijn man waagt zijn leven om elektriciteit aan te gaan leggen in een nieuwbouwwijk?’ sputtert mijn buurvrouw als ik haar tref op het schoolplein. En hij is niet de enige die geen keuze krijgt.
Neem mijn kennis Chantal, 64 jaar en schoonmaakster op een Landalpark. Ze doet dat werk naast haar bijstandsuitkering, heeft geen auto en moet dus met de fiets heen en weer. Weer of geen weer – zij stapt op maandag om half 8 op de fiets. Chantal ploegde dus ook vandaag door de sneeuw om huisjes schoon te maken waar families dit weekend hun sneeuwpoppen bouwden. De tocht niet aandurven is geen optie: ze heeft een tijdelijk contract en als ze het kwijtraakt ‘door eigen schuld’ is de kans groot dat de gemeente haar een boete op haar uitkering geeft.

Of neem Benjamin, de pakketbezorger in mijn wijk. Dertig jaar geleden kwam hij uit Ghana hierheen. Hij werkte eerst in de postkamer van een verzekeraar, maar werd daar ‘boventallig’. Sinds 2014 bezorgt hij voor een pakketdienst. Daar krijgt hij per stuk betaald: als iemand niet thuis is of de buren willen geen pakketje aannemen, kan hij dus vier keer terug voor één ‘stukloon’. Ook als het sneeuwt, hagelt, vriest of stormt. Zijn vrouw werkt in een avondploeg. Dat is soms lastig, want als veel mensen niet thuis zijn loopt de werkdag van Benjamin uren uit – en dan is hij niet op tijd thuis om zijn vrouw af te lossen vóór zij naar haar werk moet.


Zo legt een werkdag in de sneeuw een vergrootglas op sociale ongelijkheid. Wie het getroffen heeft met een kantoorbaan en een betrouwbare werkgever, kan veilig thuisblijven, achter de laptop en telefoon zijn taken uitvoeren en ondertussen via internet de weekboodschappen doen en kerstcadeaus bestellen. Maar als dat jou geldt, besef dan: je hoort tot de lucky few. Het zijn vooral de mensen met het laagste loon, de slechtste arbeidsvoorwaarden en de minste stabiliteit in hun leven die vandaag wél de weg op moeten. In hun werkbus op zomerbanden, op de fiets naar een vakantiepark.

Maar als je hoort tot de lucky few, wat kun jij dan doen? Wees aardig voor de mens die je ziet. Nodig je postbode uit voor een kop thee als het hagelt, bedank je buschauffeur of conducteur en bestel je pakketjes een dagje later. Geloof me: dat helpt.  

donderdag 19 januari 2017

Flexwerk: een leven met veel gedoe en weinig zekerheid. Dat kan anders.

Martine van Ommeren en Suzanne de Visser * sociaal ondernemers en oprichters van Flextensie
Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 19 januari 2017

‘Het is makkelijker om volledig afhankelijk te zijn van een uitkering, dan om werken te combineren met een uitkering. Dat maakt me wel een beetje moedeloos.’ Met deze uitspraak vatte Suzanne haar situatie samen, in een uitzending over flexwerk van NCRV De Monitor op 4 januari.
Sinds 2009 volgt voor haar de ene tijdelijke baan de andere op – en dat is pittig. Die tijdelijke contracten veroorzaken volgens Suzanne drie problemen. Allereerst: werk combineren met een uitkering zorgt voor veel gedoe, maar loont niet.  Want inkomsten uit tijdelijk werk worden grotendeels of helemaal verrekend met de uitkering. De werknemer krijgt dan tijdelijk geen of een lagere uitkering. Dat leidt tot een instabiel en onzeker inkomen, wat een grote opgave is voor een groep die al langere tijd een inkomen heeft op uitkeringsniveau. Ten tweede is flexwerk vaak geen keuze: wie al langere tijd een uitkering ontvangt, is vaak verplicht alle aangeboden werk te accepteren, ook als dat tijdelijk of parttime is. Het derde probleem is voor Suzanne het gebrek aan perspectief. Flexwerk leidt lang niet altijd tot een vastigheid: een jaar na de start op een tijdelijke baan heeft minder dan 20% van de flexwerkers een vaste baan (CBS, maart 2016). Terwijl de werknemer zich juist inzet vanuit de hoop op een vaster contract.

Met haar verhaal illustreert Suzanne de problematiek rond flexwerk vanuit de uitkering. Het bieden van oplossingen voor die problemen is het doel van onze sociale onderneming, Flextensie.
En gelukkig zijn wij daarin niet alleen. In het land komen er allerlei initiatieven op die met oplossingen proberen te komen. Zo zijn er groepen bijstandsgerechtigden die zelf sociale coöperaties starten, en vanuit verschillende gemeenten wordt er gezocht naar routes om de stap naar ondernemerschap eenvoudiger te maken.
Het lukt ons twee van Suzannes problemen wat te verzachten. Want binnen het instrument dat Flextensie heeft ontwikkeld, staat vrijwilligheid centraal, en zekerheid. Er is geen verplichting. Je mag jezelf aanmelden en aangeven wat voor werk je wilt en kunt doen. En dank zij een administratieve oplossing hoef je niet al je inkomsten te laten verrekenen met je uitkering, maar ontvang je een netto, onbelast bedrag bovenop de uitkering, dat niet verrekend hoeft te worden en dat niet van invloed is op je toeslagen.

Dit alles lijkt goed nieuws voor Suzanne, en de ruim 365.000 uitkeringsgerechtigden die zich in hetzelfde schuitje bevinden. Helaas is dat maar deels waar. Want het derde probleem lost hiermee niet op. Hoewel veel kandidaten uitstromen naar werk, is ook dat vaak geen contract voor onbepaalde tijd. Daarmee bieden ook initiatieven als Flextensie een pleister die toch te klein is voor een wond die vele maten groter is.
Wat er dan wel nodig is? Allereerst: een beter gesprek tussen (rijks)overheden, de groep werknemers die vastzit in een molen van tijdelijke opdrachten, én de groep burgers die aan de zijlijn staan, maar graag zouden willen werken.
Want in alle herrie en geschreeuw tégen flexwerk wordt een grote fout gemaakt: de groep waarom het gaat, krijgt zelf nauwelijks stem. Met hun belangen wordt dan ook onvoldoende rekening gehouden.
Ook de landelijke politiek biedt weinig echte betrokkenheid op deze groep. Politici benoemen de problemen, maar komen niet tot de structurele hervormingen die nodig zijn om het tij te keren. Zo had de Wet Werk en Zekerheid (ingevoerd in 2013) tot doel om flexwerkers meer zekerheden te geven. Het effect is anders: in plaats van de eerder geldende 3 jaar, kunnen flexwerkers nu nog maar 2 jaar op tijdelijke contracten bij een werkgever werken. Daarna volgt voor een ruime meerderheid alsnog geen vast contract. Het CPB concludeerde in 2016 dan dat de nadelen van flexwerk voor grotendeels terecht komen bij de zwakkere groepen op de arbeidsmarkt.

De situatie vraagt daarom om stevigere hervormingen, die ons allemaal en ons hele sociale stelsel kunnen raken: van pensioenen tot aan ontslagrecht en van de bijstand tot aan topinkomens. Wie een vaste baan heeft, zal dan wellicht verworvenheden moeten inleveren om zekerheid voor anderen te kunnen creëren.
Het terugdringen van flexibilisering vraagt daarnaast een luisterend oor voor de groep waarom het gaat, een visie op oplossingen voor de lange termijn en de souplesse om op de korte termijn zoveel mogelijk pleisters te vinden om de pijn mee te dempen. 
Het spijt ons - wat hadden we Suzanne graag verteld dat er al een oplossing voor haar was. Dat is niet zo. Maar structurele verbetering moet mogelijk zijn. Totdat die er is, zullen wij voor haar en alle anderen doen wat we kunnen: het gedoe wegnemen waar mogelijk, hen de keuze bieden en goed naar hen luisteren. Want dat verdient ze, net zo goed als dat ze zekerheid verdient.



woensdag 24 december 2014

De economie van het kraambed

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 24 december 2014

Afgelopen twee weken brachten zeker 6 professionals van even zoveel instanties ons gezin een huisbezoek. Aanleiding: onze derde dochter is geboren. Dat er dan een verloskundige en een kraamhulp komen is logisch, maar daarnaast trok een parade van huisartsen, gehoorscreeners, hielprikkers, consultatiebureau-artsen en -verpleegkundigen langs. Allemaal voerden ze hun taken uit én stelden ze hun vragen: of wij als gezin voldoende netwerk hadden om op terug te vallen? Of wij zelf een stabiele jeugd hadden gehad? Of er sprake was van schulden, drank of drugs?
Allemaal kwamen ze maar eventjes. Maar als ik alle uren bij elkaar optel hebben wij als gezin een behoorlijk beslag gelegd op de zorgcapaciteit. En was dat nodig? Zeker niet. Het is vast belangrijk om bij jonge gezinnen te screenen hoeveel opvoedondersteuning en zorg nodig zal zijn. Maar ik mag aannemen dat wij als gezin met drie kinderen al lang bekend zijn bij huisarts, school en consultatiebureau. En ook zonder die informatie zou voor ons – en veel andere gezinnen – één bezoek – waarin gelijk de nodige tests bij de baby werden uitgevoerd – voldoende zijn. In een tijd waarin op alle fronten op de zorg wordt bespaard dacht ik gelijk: dit kan efficiënter.
Maar de besparing op het kraambed wordt in een andere hoek gezocht, leerde ik van mijn kraamhulp. Zij stelde een paar vragen, waarmee de kraamzorgorganisatie de toegevoegde waarde van de zorg kon aantonen. Want als straks alle kersverse vaders een extra dagje vrij krijgen van hun werkgever, voorziet de kraamzorg wel waar de klappen gaan vallen.
De reactie van de zorgorganisaties tekent de impact die de afgelopen bezuinigingsjaren op ons denken hebben gehad: alles draait om economische toegevoegde waarde. Doordat de kraamhulp adviezen geeft bij bekkeninstabiliteit wordt immers bespaard op latere kosten als fysiotherapie. Daar is een mooi modelletje van te maken, waarmee kan worden aangetoond dat de kosten van de kraamzorg in het niet vallen bij alle besparingen die deze zorg zelf genereert.
Dat de zorgorganisaties die berekeningen vast voorbereiden illustreert voor mij vooral hoezeer de zorg zelf in een kramp is geschoten. Want mogen zorgvoorzieningen alleen in stand blijven als ze rendabel zijn? Gaan we dan ook alleen behandelingen uitvoeren wanneer daar besparingen tegenover staan? Dat zou betekenen dat we de beste zorg reserveren voor de doelgroepen die de gemaakte kosten nog het beste kunnen terugverdienen, zoals jongeren of werkenden.
Zo bleef ik, aan het einde van de kraamtijd, achter met een baby én veel vragen. Zoals: als ouderen gedwongen zijn een eigen bijdrage te betalen voor zorg aan huis, waarom zouden andere doelgroepen dat dan niet ook moeten doen? En tegelijkertijd: waarom bezuinigen op praktische zorg die concrete toegevoegde waarde heeft zolang er zoveel onnodige tijd wordt geïnvesteerd door allerlei andere professionals die een ‘signaleringsfunctie’ hebben?

Maar vooral: waarom maken we overal economie van?

woensdag 26 november 2014

Scène op een naaktstrand

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 26 november 2014

Setting: een naaktstrand op één van de Canarische Eilanden. Tientallen blote blanke toeristen smeren zich in met zonnebrandolie. Dan opeens strandt er een bootje vol ziek ogende Afrikaanse vluchtelingen. Er breekt paniek uit onder de toeristen, die bang zijn dat de Afrikanen ebola hebben. De toeristen trekken zich terug aan de rand van het strand. Vijf uur wachten later krijgen de vluchtelingen hulp – ze worden afgevoerd in een vuilniswagen.
Het lijkt een wat wrang begin van een roman. Een verhaal dat bijna te bizar is om nog geloofwaardig te zijn. En toch is het echt gebeurd. Ik las begin november over dit voorval in een kantlijnberichtje diep weggestopt in een gratis ochtendkrant. Dat is al bijzonder, want de meeste kranten maakten überhaupt geen melding van deze gebeurtenis. Maar toen ik het eenmaal had gelezen liet het met niet meer los. Want als ik eerlijk ben: wat zou ik gedaan hebben als ik met mijn gezin op een strand had gezeten?
Deze week is het ‘ebola actieweek’ van de samenwerkende hulporganisaties. Die spreken over de epidemie als een humanitaire ramp die veel verder gaat dan alleen medische nood. Giro555 heeft daarbij hard zijn best gedaan te zorgen dat die boodschap aankomt. Maar het lukt ze niet helemaal – het glijdt langs me heen. En niet alleen bij mij: uit een peiling bleek half november dat krap 20% van de Nederlanders overweegt geld te doneren. Net als de toeristen op het strand sluiten ook wij ons af.
Volgens mij tekent dit de driehoeksverhouding tussen onszelf, de media en het lijden om ons heen. Aan de ene kant is er onze bijna niet te bevredigen behoefte om geëmotioneerd worden. Dat verklaart de brede opkomst van programma’s over kinderen met Down, ‘undateables’ of gala-avonden over kanker. Deze programma’s zitten vol met persoonlijke verhalen die situaties dichtbij brengen maar net niet te confronterend worden. Het zijn verhalen waarin moeilijkheden overwonnen worden of donkere periodes gouden randjes blijken te hebben. En voor de dodelijke ziektes organiseren we gala-avonden. Zo is er toch nog iets te schitteren.
Daar tegenover staat het grote ongemak dat ook de toeristen gevoeld moeten hebben toen het bootje vol vluchtelingen op hun vakantiebestemming strandde. Als lijden echt dichtbij komt is het niet meer te verdoezelen met confetti. Het ongemak valt dan niet meer te verbergen. Dat geldt zeker voor het lijden dat ebola heet. Dat heeft geen gouden randje, maar wordt rauw opgediend.

De scène op het naaktstrand deed me denken aan het bekende liedje van Elly en Rikkert: “hé Chris, kom van je eiland af. Je hangt in je hangmat, je speelt monopoly, je ogen vol zand en zonnebrandolie. (…) En jij bent die duif. Maar jij sloeg nog nooit in vertrouwen je vleugels uit.” Misschien voelen we ons deze week geroepen om in actie te komen. Maar we kunnen in elk geval proberen het ongemak niet te vermijden, niet weg te kijken en ons niet laten afleiden door gala’s en confetti. Zeker niet nu we zondag beginnen aan Advent: een tijd van hoop en verwachting, van uitzien naar redding voor de héle wereld.


woensdag 22 oktober 2014

Infobesitas

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad, 22 oktober 2014

Ik stond laatst in de trein van mijn woonplaats Gouda naar Den Haag. Het was ochtendspits en de trein was iets korter dan gewoonlijk. Ik was als één van de laatste passagiers ingestapt, maar toch was het een bewuste keuze dat ik stond. Met mijn duidelijk zichtbare buik van ruim 7 maanden zwangerschap had ik makkelijk een zitplek op kunnen eisen.
Maar ik besloot dat niet te doen, want ik wilde mijn medereizigers eens goed observeren. Ik vroeg me af of – en zo ja, na hoe lang – iemand uit zichzelf zou opkijken. Gedurende de 20 minuten die de reis duurde was er maar één iemand die rondkeek en oogcontact maakte: de oudere meneer die even verderop in het gangpad stond.
Een paar jaar terug zou ons allebei waarschijnlijk een zitplaats zijn aangeboden – maar deze treinreis was er niet één passagier die naar een van ons opkeek. Alle andere reizigers waren verdiept in hun eigen device: laptops, telefoons, tablets, een enkeling een spelcomputer.
Hoe serieus iedereen ook keek, ik kon niet geloven dat al mijn medepassagiers al waren begonnen met werken in de trein. Het gros van hen zat waarschijnlijk op facebook, zat te whatsappen of speelde een spelletje. De medicus Bertho Nieboer noemde dat afgelopen zomer in een opiniestuk in deze krant ‘Infobesitas’: een continue honger naar informatie, met de onderliggende angst om dingen te missen.
Nieboer herkende afgelopen zomer symptomen van infobesitas bij de vakantiegangers die hij ontmoette. Hij noemt als voorbeeld een man die iedere ochtend de auto in stapte naar het dichtstbijzijnde wifi-punt om alle nieuws en updates op zijn telefoon in te laden. Om maar niets te hoeven missen. Maar als ik zo mijn medereizigers eens bestudeerde kon ik niet geloven dat zo’n vorm van infobesitas een complete verklaring was voor wat ik zag. Is een angst om updates van je vrienden te missen, of om een nieuwsbericht te missen, een volledige verklaring om 20 minuten lang niet om je heen te kijken en geen van je medepassagiers te registreren?
Ik zou een stap verder willen gaan. Het is volgens mij niet alleen de zucht naar informatie die ons onze smartphones en andere devices intrekt. hier speelt collectief iets wat je ook kunt hebben tijdens het hardlopen of een lange wandeling: het lopen gaat prima, tot het moment dat je stopt. Als je even hebt gepauzeerd, merk je dat je onvoldoende energie over hebt om weer op te starten.
Ik denk dat naast de angst om updates te missen, heel veel mensen de stilte en het ervaren van een rustmoment ontwijken omdat ze er bang voor zijn. Zolang we impulsen blijven krijgen, kunnen we vooruit. Als die impulsen te lang wegvallen, is de stilte te confronterend.

Juist als Christen is dat iets om extra alert op te zijn. Want als er geen gelegenheid is voor rust en stilte – thuis in je (binnen)kamer, maar ook onderweg en op je werk – wordt het moeilijk om Gods stem te verstaan. Zoals de Prediker het zegt: beter is één hand gevuld met rust, dan beide vuisten vol gezwoeg en najagen van wind. Misschien is het tijd voor een ND-medidatie-app?


woensdag 24 september 2014

Routine

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad, 24 september 2014

Toen ik een aantal maanden geleden mijn vaste contract verruilde voor een bestaan als zelfstandig ondernemer had ik veel reacties verwacht – maar niet dat de meest gestelde vraag zou zijn: ‘maar wáár ga je dan werken?’ Mijn antwoord - ‘geen idee’ - was voor veel vrienden en oud-collega’s moeilijk te plaatsen. Veel van hen bleken werk vooral te associëren met een plek waar je naar toe gaat, en waar je weer vandaan reist. Werk is dan een vaste locatie, met min of meer vaste activiteiten. Kortom: een ritme, een routine. Eén die bovendien bijna belangrijker lijkt dan dat wát je dan precies doet.
Ik vond dat toen wat oppervlakkig en klein gedacht, maar daar ben ik wel van teruggekomen. Inmiddels heb ik ervaren hoe intensief het is om een gezin te combineren met een baan zonder vaste activiteiten en zonder vaste weekstructuur. En ben ik tot de slotsom gekomen dat een routine geen bijzaak is. Een vaste structuur is ook nodig om voldoende energie ‘over’ te hebben voor je eigenlijke werk.
Dat blijkt ook uit een infographic die ik laatst zag, waarin de dagelijkse routine van beroemde creatievelingen werd weergegeven. Grote creatieve geesten als Beethoven, Tchaikovski, Flaubert en Kant hielden zich aan een zeer strikte dagelijkse routine. Een beroemde quote van Gustave Flaubert stelt zelfs dat een regelmatig en ordelijk leven noodzakelijk is om origineel te kunnen zijn in werk. Ook één van mijn favoriete auteurs, de Japanner Haruki Murakami, is daar stellig van overtuigd. Wanneer hij schrijft aan een nieuw boek staat Murakami om 04:00 in de morgen op, om daarna strikt zes uur aaneengesloten te schrijven. Ook de rest van de dag verloopt volgens vaste patronen. Zo loopt hij elke middag precies 10 kilometer hard. Murakami: “ik houd me elke dag aan deze routine, zonder daarvan af te wijken. De herhaling zelf wordt het belangrijkste: het is een vorm van hypnose.”
Dat slaat de spijker op zijn kop. Een vaste dagelijkse – of wekelijkse – routine kan helpen om goed te functioneren. Soms is een strak ritme zelfs puur noodzakelijk om een bijzondere prestatie te kunnen bereiken, zoals een vast trainingsschema nodig is om een marathon te kunnen lopen. Maar er is een keerzijde: ook onze vaste patronen kunnen iets verslavends krijgen en hypnotiserend gaan werken.
Dat heb ik ervaren op het moment dat mijn oude routine wegviel – en niet meteen werd vervangen door een nieuw werkritme. Ik zag ineens hoe sterk ik jarenlang heb geleund op een vast, voorspelbaar patroon – en hoezeer ik daar mijn zekerheden aan ontleende. De voorspelbaarheid van het weekritme gaf me de illusie van eigen controle. En het uitvoeren van taken waarvan ik al wist dat ik ze beheerste bracht me een onterecht geloof in eigen kunnen. Zo was de routine zelf verslavend gaan werken. Misschien is, in tegenstelling tot wat Flauberts stelt, dus juist het lóslaten van regelmaat en zekerheden wel een opdracht – voor mij, en wellicht ook voor u – om weer te kunnen worden zoals we oorspronkelijk zijn bedoelt: origineel.

Zie ook: