zondag 11 september 2011

Een bijzondere les uit de geschiedenis

Tien jaar geleden maakte ik een bijzondere geschiedenisles mee. Midden onder de les werd mijn leraar gebeld op zijn mobiele telefoon. Na het belletje zette hij direct de televisie aan, en zei: ‘vandaag geef ik jullie geen geschiedenisles, vandaag maken we geschiedenis mee’. Zo was ik tien jaar geleden, als leerling in VWO5, getuige van de aanslag op de Twin Towers.

Wie het nieuws volgt kan het niet zijn ontgaan dat de Verenigde Staten – en het hele Westen met hen – in het weekend van 11 september 2011 een periode van rouw en herdenking hebben afgesloten. Duizenden mensen herbeleefden hun ‘nine-eleven’ en zagen opnieuw de schokkende beelden van die dag, lazen opnieuw de schrijnende verhalen van slachtoffers en nabestaanden.

Bij alle media-aandacht rond de herdenking moest ik denken aan een pakkende alinea uit het essay ‘Why you should stay away from news’ van de Zwitserse denker Rolf Dobelli. In zijn essay beschrijft hij 15 ‘giftige gevaren’ van het nieuws. Als achtste gevaar noemt hij: nieuws heeft hoge kosten. Ik citeer: ‘Op wereldschaal is het verlies aan potentiële productiviteit (door nieuws) enorm. Neem de terreuraanslagen in Mumbai van 2008, toen terroristen zo’n tweehonderd mensen vermoordden in een daad van huiveringwekkend exhibitionisme. Stel je dan voor dat een miljard mensen gemiddeld een uur van hun aandacht wijdden aan de tragedie in Mumbai: door het nieuws te volgen, naar een deskundige op televisie te kijken, erover na te denken. (…) Dit is geen wilde gok: India alleen al telt meer dan een miljard mensen. Velen van hen hebben het drama dagenlang gevolgd. Een miljard mensen vermenigvuldigd met een uur is een miljard uur, en dat is meer dan honderdduizend jaar. De gemiddelde levensverwachting wereldwijd is zo’n 66 jaar. Bijna tweeduizend levens werden dus opgeslokt door nieuwsconsumptie. Dat is veel meer dan het aantal mensen dat in Mumbai werd vermoord’.

Met alle aandacht voor het herbeleven van elf september kan ik niet laten te denken: hoeveel ‘nieuws’ over deze aanslagen is de afgelopen tien jaar geconsumeerd? Hoeveel mensen hebben de afgelopen jaren steeds opnieuw hun gedachten uit laten gaan naar die dramatische ochtend? Dobelli zou zeggen: de aanslagen op elf september hebben tot een onvoorstelbare hoeveelheid tijdverspilling gezorgd.

In tegenstelling tot Dobelli kan ik me als christen niet opwinden over die vermeende tijdverspilling. In tegendeel. Ik vind het een heel troostrijke gedachte. Stel je voor: miljarden mensen hebben een decennium lang steeds opnieuw hun tijd en aandacht gegeven aan het leed van duizenden, zo niet miljoenen wereldburgers waarvan het leven drastisch is beïnvloed door de gebeurtenissen op en na 11 september 2001. Amerikanen, Afghanen, Irakezen, Europeanen – ze zijn in de gedachten van duizenden geweest. We hebben met elkaar misschien wel een miljoen mensenlevens tijd besteed aan dit nieuws en onze overpeinzingen.

Dat is prachtig. Als wereldburgers gedenken wij zo elkaar en helpen wij elkaars leed te dragen. Dobelli somt de manieren op waarmee mensen hun aandacht aan het nieuws wijden:: ‘door het nieuws te volgen, (…) erover na te denken.’ Ik voeg daar graag aan toe: ‘door te bidden’. Met bijna 2 miljard gelovigen is het Christendom ook in dit perspectief een machtige godsdienst. Tien jaar na nine-eleven wil ik iedereen dus van harte aanbevelen: volg het nieuws. Lees over de Hoorn van Afrika, denk na over de Arabische Lente, gedenk oorlogen en natuurrampen. En bid voor de slachtoffers en nabestaanden. Want als we blijven meebeleven, blijven we steunen en troosten.

maandag 5 september 2011

Twee euro is een heleboel

Mijn bank biedt aan de klanten die internetbankieren sinds kort een nieuwe service: ‘het financieel dagboek’. Een online huishoudboekje dus. Het bestuderen van deze tool staat al een hele tijd op mijn to-do-list.

Ik besluit daar eens werk van te maken. Volgens mijn bank is de klus binnen één kop koffie geklaard: ik hoef alleen maar aan te geven tot welke categorie een betaling behoort. Zo gezegd, zo gedaan. Maar net als ik de slag te pakken krijg, valt mijn oog op het overzicht van augustus. Een taartdiagram geeft in vrolijke kleurtjes aan waar ik het grootste deel van mijn geld aan uitgeef. En dat is even schrikken. Veel taartpunten zijn een stuk groter dan ik dacht. Zo wist ik niet dat ik per maand net zoveel uitgeef aan kleren als aan boodschappen.

Ik besluit de confrontatie niet uit de weg te gaan, en met een tweede kop koffie erbij verdiep ik me verder in mijn uitgavenpatroon. Maar als ik de aankoop van mijn favoriete en prijzige glossy naar het hokje ‘kranten en tijdschriften’ sleep denk ik ineens: waarom kost dit eigenlijk ruim 5 euro? Het schaamrood schiet me naar de kaken als ik me realiseer dat bijna de helft van de wereldbevolking moet rondkomen van een halve glossy: nog geen 2 euro per dag. Uit mijn uitgavenoverzicht blijkt bovendien dat ik wel vaker uitgaven doe waar, aan de andere kant van onze aardbol, een medemens meerdere dagen van kan leven. Ik besluit daarom een week lang een lijst bij te houden van alle ‘onnodige’ aankopen van meer dan 2 euro.

Pas als ik de volgende ochtend met een cappuccino in mijn handen op de trein sta te wachten, herinner ik me mijn goede voornemen. Ik pak pen en papier en mijn lijst met onnodige uitgaven is begonnen. Die week groeit de lijst met talloze uitgaven waar ik normaal niet bij stilsta: een kom soep met drie boterhammen in de kantine – terwijl er een kakelvers brood thuis in de kast ligt. Koekjes voor de koffieavond van mijn bijbelkring. Een uurtje oppas voor mijn jongste dochter….

Na een week past mijn lijstje niet meer op één velletje. Maar na deze week kijk ik wel met een andere blik naar mijn boodschappen. Het is toch eigenlijk gek dat ik 2 euro te duur vind voor een brood, terwijl ik zonder knipperen 3,50 betaal voor een roséetje op een terras? Wat bepaalt dat de ‘waarde’ van dat glaasje hoger is dan de waarde van het brood? Wat het ook is – die waarde wordt in elk geval niet bepaald door de ‘noodzakelijkheid’ van de uitgave. En dat is raar. Wat we (brood)nodig hebben moet goedkoop zijn, maar wat we willen hebben mag veel kosten.

De marketingwereld kent hier een vakterm voor: prijsperceptie. Bedrijven relateren hun prijzen niet langer aan de kostprijs vermeerderd met een winstmarge, maar bepalen hun prijs via onderzoek naar wat de consument ‘wil betalen.’ En dat blijkt vaak meer te zijn dan het product ‘waard’ is. Uiteindelijk bepalen andere ‘kopers’ dus wat ik moet afrekenen voor een pak yoghurt of een spijkerbroek. Maar is die spijkerbroek voor mij hetzelfde ‘waard’ als voor hen?

Vanuit die invalshoek besluit ik nog eens naar mijn online financiële dagboek te kijken. Dat dagboek geeft ook de mogelijkheid te budgetteren. Als maandbudget voor ‘kleding’ stelt de bank het bedrag voor dat ik daar gemiddeld per maand aan besteed. Ik besluit de voorstellen van de bank niet te volgen, maar een bedrag toe te kennen dat past bij de werkelijke ‘waarde’ die voor mij heeft. Als ik mijn boekje te buiten ga, stuurt de bank me een sms. Ik ben benieuwd hoe vaak mijn telefoon gaat piepen komende maand!