donderdag 27 februari 2014

De paradox van (niet) werken


Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad op 19 februari 2014.
Een paar weken geleden trok een gerennomeerd adviesbureau voor een project in bij de afdeling waar een vriend van mij werkt. Hij liet me raden hoe lang de werkdagen van die ‘arme consultants’ zijn. Het antwoord: ze werken van 08:00 tot 20:00, en dan thuis nog van 21:00 tot 24:00.  Dat doen ze waarschijnlijk om indruk te maken op hun klanten. Maar uit de verhalen van mijn vriend maakte ik op dat ze het tegenovergestelde effect bereikten: hun klanten vinden ze vooral sneu omdat ze zo lang en zo veel zitten te werken. Want get a life: werk is niet het enige dat ertoe doet.
Dit illustreert een interessante ontwikkeling: we gaan werk minder belangrijk vinden. Een paar jaar geleden was je helemaal de bink als je lange dagen met veel uren maakte. De mensen met de hoogste status (en het hoogste inkomen) hadden bijna altijd een drukke baan en zij – en velen met hen – gingen er prat op het druk te hebben en altijd te werken. Kortom: veel en hard werken leverde status op.
In de decennia dat we hard en veel werkten zo hoog waardeerden kregen de werklozen een steeds lagere status. We associëren werkloosheid (en falen in het algemeen) steeds minder met pech en steeds meer met domheid en luiheid. Dat heeft zo zijn effect op hoe we omgaan met werklozen. De huidige roep om een tegenprestatie van wie bijstand ontvangt komt daar uit voort. Wie een uitkering krijgt moet zich maatschappelijk nuttig gaan maken, bijvoorbeeld door boodschappen te doen voor ouderen. Daar zit een premisse achter die ik behoorlijk gevaarlijk vind: namelijk dat het leven van iemand die werkt meer nut heeft dan het leven van iemand die niet werkt.
Jaren geleden al onderzocht socioloog Paul de Beer deze stelling. Hij toonde aan dat werkenden én werklozen inderdaad meer betekenis en nut toekennen aan betaald werk. Maar gek genoeg komt dat niet doordat werklozen een gebrek aan (nuttige) activiteiten zouden hebben. Het is vooral de maatschappelijke afkeuring die werklozen doet verlangen naar een betaalde baan. Paul de Beer verwoord dat zo: “de belangrijkste reden dat betaald werk voor werklozen en arbeidsongeschikten zo belangrijk is, is simpelweg dat ‘wij’ besloten hebben dat werken voor hen zo belangrijk is.”
Dat levert een paradox op: juist nu we zelf werk minder belangrijk vinden in ons leven, leggen we werklozen een tegenprestatie op omdat ze zich maatschappelijk nuttig moeten maken. Maar de werklozen zelf voelen zich nuttig genoeg – zij willen vooral werken omdat dat de maatschappelijke verwachting is.
Gelukkig kan deze paradox zichzelf oplossen. Want als we werk minder belangrijk gaan vinden, zullen meer mensen genoegen nemen met wat minder inkomen, in ruil voor vrije tijd. Dan schikken alle werkenden een beetje in voor de werkzoekenden. Als we allemaal 3 uur per week minder werken kan volgens Paul de Beer een groot deel van de werklozen in een betaalde baan aan de slag. Dat is dubbel goed nieuws: want dan hebben wij allemaal wat extra tijd over om te ontspannen – of om zelf de boodschappen te doen voor oma.