dinsdag 27 december 2011

Goede voornemens

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad, 28 december 2011 

In de altijd wat donkere en drukke doorgang onder het station in mijn woonplaats hingen de afgelopen weken twee reclames tegenover elkaar. Dat is op zich niet zo bijzonder, maar de combinatie van posters trof mij.
De eerste poster toonde een close-up van een duidelijk door ziekte getekend gezicht, tegen een grauwe achtergrond. Met een grimmig onderschrift: ‘Ik ben inmiddels overleden’. Zelfs al rennend om de trein te halen werd ik daardoor abrupt stilgezet bij mijn eigen sterfelijkheid. Het komt door deze poster, denk ik, dat ik in deze laatste weken van het jaar nog meer dan anders mijmer over de eindigheid der dingen. Memento mori, gedenk te sterven.
Dan de tweede poster. Deze was qua opmaak bijna identiek. Ook hier was een close-up van een gezicht te zien. Maar het bijschrift was haast tegenovergesteld: ‘Dit wordt jouw jaar!’ Wie het gelijknamige boek koopt, kan daarin lezen hoe je ervoor zorgt dat de komende twaalf maanden van je leven ‘echt gaan tellen’. Met wat hulp van managementgoeroe Ben Tiggelaar gaan we echt wat maken van 2012! Carpe diem, pluk de dag!
Een groter contrast tussen twee billboards lijkt bijna niet mogelijk. En toch gaan deze posters allebei over hetzelfde: crisis. Het woord crisis stamt van het Griekese ‘krinein’. De filosoof Heidegger beschrijft twee betekenissen van deze woordstam. De eerste en bekendste betekenis is noodsituatie, of noodlot. Deze betekenis gaat over levens die anders lopen dan bedoeld, over ziekte en sterfelijkheid, over memento mori.
De andere betekenis van ‘crisis’ is: onderscheiden waar het op aankomt, of oordelen. Dat refereert aan een moment waarop keuzes gemaakt moeten worden. In onze traditie is de jaarwisseling zo’n moment. Ben Tiggelaar speelt daar met de timing van zijn boek natuurlijk ook op in. In het nieuwe jaar willen we alles (weer) beter doen. Misschien dat we, om onszelf niet teleur te stellen, onze plannen voor 2012 maar bescheiden houden. Maar juist nu, midden in de crisis, zouden onze plannen niet te klein moeten zijn. Crisis of niet, dit wordt jouw jaar! 
Dat klinkt prachtig, maar de tweede betekenis van crisis is eigenlijk wat genuanceerder. Heidegger ziet een crisis als moment waarop we de keuzes moeten maken waar het op aankomt. Dat kan zijn: het roer omgooien en nieuwe kansen zoeken en benutten. Maar dat kan ook zijn: je naaste ondersteunen in een noodsituatie.
In tijden van crisis kunnen we het ons niet veroorloven om die goede voornemens vervolgens te laten sloffen. Maar hoe kom je van plannen naar daden? Ben Tiggelaar heeft daarvoor wel een bruikbaar advies: je bereikt een abstract resultaat door kleine stappen te zetten. Je moet je dus niet blind staren op je voornemen, maar steeds met jezelf afspreken wat je eerstvolgende stap wordt om bij dat doel te komen. Heidegger schreef: ‘Wie stappen zet in tijden van crisis dicht het gat tussen verleden en toekomst.’

Wat wordt uw eerste stap in 2012?

maandag 26 december 2011

Vers geschreven: wij

Wij

Als ik zeg wij
is dat een indruk, een illusie,
maak ik mij breder dan mijn schouders.

Want wij
is het
wij van politiek
wij van religie
wij van ideologie en wij
wie is wij?

Wij is gemaakt uit anderen
wij is weinigen
wij is sommigen
wij is enkelen
Ben jij wij?

Ik zei toen wij
Ik dacht ik sla een bres
Het was of ik ruimte kreeg en adem

Maar toch als ik zeg wij
Gaat het dan over
                             mij?

woensdag 23 november 2011

Sociaal gezicht

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad op 23 november 2011


‘Mijn ochtendgebed is vandaag voor iedereen met oordopjes’ postte één van mijn Facebookvrienden vorige week. Ik moest deze week steeds aan zijn berichtje denken, omdat het zo’n ander karakter had dan de meeste andere posts die ik op Facebook en Twitter voorbij zie komen.

‘Wees de regisseur van je eigen leven’ zei filosofe Stine Jensen toen ze afgelopen zomer haar essay ‘Echte vrienden’ presenteerde. Daarmee bedoelde ze: weeg zorgvuldig af welke foto’s en informatie je over jezelf online prijsgeeft. En geloof me, op internet regisseren we erop los. Berichten op Facebook gaan bijna alleen maar over positieve dingen. Memorabele momenten, hoogtijdagen, feestjes en grappen. ‘Ik zet alleen positieve dingen online’, zei een vriendin laatst.

Dat we zorgvuldig zijn met wat we online zetten is an sich geen enkel probleem. Wie je bent, wat je meemaakt en hoe je jezelf voelt is immers enorm privé. Stine Jensen noemt dat je ‘intiem kapitaal’. Jensen relateert dit 'intieme kapitaal' aan andere vormen van kapitaal, zoals economisch kapitaal (geld) en cultureel kapitaal (kennis, vaardigheden en opleiding). Voor die kapitaalbronnen geldt: wat we daarvan bezitten, maakt ons wie we zijn. Het onderscheidt ons van anderen. Maar met intiem kapitaal is volgens Jensen iets anders aan de hand: het delen van intiem kapitaal maakt ons aan elkaar gelijk. Ik zet mijn kind op Facebook, iemand anders ook.

Het is jammer dat ons handelen op social media steeds meer op elkaar gaat lijken. Maar erger nog is het als ons sociale gezicht een smiley wordt, die niet meer past bij hoe we ons echt voelen. Als ik het online logboek van de levens van mijzelf en mijn vrienden bekijk, lijkt het inderdaad alsof we allemaal een even bruisend, fantastisch en vrolijk leven hebben. We hebben met elkaar een utopie geschapen, een louter positieve wereld. En in 1519 schreef de geleerde Thomas More al: een utopisch ideaalbeeld wordt al snel de norm.

En dat is precies de crux. Sociale media als Facebook en Twitter draaien steeds meer om zelfpromotie. Een Facebook-profiel is dan een soort etalage geworden van je eigen leuke leventje. Tegelijkertijd neemt dit online contact in vriendschappen een steeds prominentere plaats in. Bij jongeren, maar ook bij dertigers, veertigers en ouderen.

Je hoeft op Facebook en Twitter natuurlijk niet het achterste van je tong te laten zien. Maar wat je online zet mag best wat dieper gaan dan weekendjes weg en uitjes naar de Efteling. Een goed begin? Post eens waar je morgengebed over gaat. Het mijne draag ik morgen op aan iedereen met meer dan 100 vrienden die toch eenzaam achter de pc zit.

zondag 11 september 2011

Een bijzondere les uit de geschiedenis

Tien jaar geleden maakte ik een bijzondere geschiedenisles mee. Midden onder de les werd mijn leraar gebeld op zijn mobiele telefoon. Na het belletje zette hij direct de televisie aan, en zei: ‘vandaag geef ik jullie geen geschiedenisles, vandaag maken we geschiedenis mee’. Zo was ik tien jaar geleden, als leerling in VWO5, getuige van de aanslag op de Twin Towers.

Wie het nieuws volgt kan het niet zijn ontgaan dat de Verenigde Staten – en het hele Westen met hen – in het weekend van 11 september 2011 een periode van rouw en herdenking hebben afgesloten. Duizenden mensen herbeleefden hun ‘nine-eleven’ en zagen opnieuw de schokkende beelden van die dag, lazen opnieuw de schrijnende verhalen van slachtoffers en nabestaanden.

Bij alle media-aandacht rond de herdenking moest ik denken aan een pakkende alinea uit het essay ‘Why you should stay away from news’ van de Zwitserse denker Rolf Dobelli. In zijn essay beschrijft hij 15 ‘giftige gevaren’ van het nieuws. Als achtste gevaar noemt hij: nieuws heeft hoge kosten. Ik citeer: ‘Op wereldschaal is het verlies aan potentiële productiviteit (door nieuws) enorm. Neem de terreuraanslagen in Mumbai van 2008, toen terroristen zo’n tweehonderd mensen vermoordden in een daad van huiveringwekkend exhibitionisme. Stel je dan voor dat een miljard mensen gemiddeld een uur van hun aandacht wijdden aan de tragedie in Mumbai: door het nieuws te volgen, naar een deskundige op televisie te kijken, erover na te denken. (…) Dit is geen wilde gok: India alleen al telt meer dan een miljard mensen. Velen van hen hebben het drama dagenlang gevolgd. Een miljard mensen vermenigvuldigd met een uur is een miljard uur, en dat is meer dan honderdduizend jaar. De gemiddelde levensverwachting wereldwijd is zo’n 66 jaar. Bijna tweeduizend levens werden dus opgeslokt door nieuwsconsumptie. Dat is veel meer dan het aantal mensen dat in Mumbai werd vermoord’.

Met alle aandacht voor het herbeleven van elf september kan ik niet laten te denken: hoeveel ‘nieuws’ over deze aanslagen is de afgelopen tien jaar geconsumeerd? Hoeveel mensen hebben de afgelopen jaren steeds opnieuw hun gedachten uit laten gaan naar die dramatische ochtend? Dobelli zou zeggen: de aanslagen op elf september hebben tot een onvoorstelbare hoeveelheid tijdverspilling gezorgd.

In tegenstelling tot Dobelli kan ik me als christen niet opwinden over die vermeende tijdverspilling. In tegendeel. Ik vind het een heel troostrijke gedachte. Stel je voor: miljarden mensen hebben een decennium lang steeds opnieuw hun tijd en aandacht gegeven aan het leed van duizenden, zo niet miljoenen wereldburgers waarvan het leven drastisch is beïnvloed door de gebeurtenissen op en na 11 september 2001. Amerikanen, Afghanen, Irakezen, Europeanen – ze zijn in de gedachten van duizenden geweest. We hebben met elkaar misschien wel een miljoen mensenlevens tijd besteed aan dit nieuws en onze overpeinzingen.

Dat is prachtig. Als wereldburgers gedenken wij zo elkaar en helpen wij elkaars leed te dragen. Dobelli somt de manieren op waarmee mensen hun aandacht aan het nieuws wijden:: ‘door het nieuws te volgen, (…) erover na te denken.’ Ik voeg daar graag aan toe: ‘door te bidden’. Met bijna 2 miljard gelovigen is het Christendom ook in dit perspectief een machtige godsdienst. Tien jaar na nine-eleven wil ik iedereen dus van harte aanbevelen: volg het nieuws. Lees over de Hoorn van Afrika, denk na over de Arabische Lente, gedenk oorlogen en natuurrampen. En bid voor de slachtoffers en nabestaanden. Want als we blijven meebeleven, blijven we steunen en troosten.

maandag 5 september 2011

Twee euro is een heleboel

Mijn bank biedt aan de klanten die internetbankieren sinds kort een nieuwe service: ‘het financieel dagboek’. Een online huishoudboekje dus. Het bestuderen van deze tool staat al een hele tijd op mijn to-do-list.

Ik besluit daar eens werk van te maken. Volgens mijn bank is de klus binnen één kop koffie geklaard: ik hoef alleen maar aan te geven tot welke categorie een betaling behoort. Zo gezegd, zo gedaan. Maar net als ik de slag te pakken krijg, valt mijn oog op het overzicht van augustus. Een taartdiagram geeft in vrolijke kleurtjes aan waar ik het grootste deel van mijn geld aan uitgeef. En dat is even schrikken. Veel taartpunten zijn een stuk groter dan ik dacht. Zo wist ik niet dat ik per maand net zoveel uitgeef aan kleren als aan boodschappen.

Ik besluit de confrontatie niet uit de weg te gaan, en met een tweede kop koffie erbij verdiep ik me verder in mijn uitgavenpatroon. Maar als ik de aankoop van mijn favoriete en prijzige glossy naar het hokje ‘kranten en tijdschriften’ sleep denk ik ineens: waarom kost dit eigenlijk ruim 5 euro? Het schaamrood schiet me naar de kaken als ik me realiseer dat bijna de helft van de wereldbevolking moet rondkomen van een halve glossy: nog geen 2 euro per dag. Uit mijn uitgavenoverzicht blijkt bovendien dat ik wel vaker uitgaven doe waar, aan de andere kant van onze aardbol, een medemens meerdere dagen van kan leven. Ik besluit daarom een week lang een lijst bij te houden van alle ‘onnodige’ aankopen van meer dan 2 euro.

Pas als ik de volgende ochtend met een cappuccino in mijn handen op de trein sta te wachten, herinner ik me mijn goede voornemen. Ik pak pen en papier en mijn lijst met onnodige uitgaven is begonnen. Die week groeit de lijst met talloze uitgaven waar ik normaal niet bij stilsta: een kom soep met drie boterhammen in de kantine – terwijl er een kakelvers brood thuis in de kast ligt. Koekjes voor de koffieavond van mijn bijbelkring. Een uurtje oppas voor mijn jongste dochter….

Na een week past mijn lijstje niet meer op één velletje. Maar na deze week kijk ik wel met een andere blik naar mijn boodschappen. Het is toch eigenlijk gek dat ik 2 euro te duur vind voor een brood, terwijl ik zonder knipperen 3,50 betaal voor een roséetje op een terras? Wat bepaalt dat de ‘waarde’ van dat glaasje hoger is dan de waarde van het brood? Wat het ook is – die waarde wordt in elk geval niet bepaald door de ‘noodzakelijkheid’ van de uitgave. En dat is raar. Wat we (brood)nodig hebben moet goedkoop zijn, maar wat we willen hebben mag veel kosten.

De marketingwereld kent hier een vakterm voor: prijsperceptie. Bedrijven relateren hun prijzen niet langer aan de kostprijs vermeerderd met een winstmarge, maar bepalen hun prijs via onderzoek naar wat de consument ‘wil betalen.’ En dat blijkt vaak meer te zijn dan het product ‘waard’ is. Uiteindelijk bepalen andere ‘kopers’ dus wat ik moet afrekenen voor een pak yoghurt of een spijkerbroek. Maar is die spijkerbroek voor mij hetzelfde ‘waard’ als voor hen?

Vanuit die invalshoek besluit ik nog eens naar mijn online financiële dagboek te kijken. Dat dagboek geeft ook de mogelijkheid te budgetteren. Als maandbudget voor ‘kleding’ stelt de bank het bedrag voor dat ik daar gemiddeld per maand aan besteed. Ik besluit de voorstellen van de bank niet te volgen, maar een bedrag toe te kennen dat past bij de werkelijke ‘waarde’ die voor mij heeft. Als ik mijn boekje te buiten ga, stuurt de bank me een sms. Ik ben benieuwd hoe vaak mijn telefoon gaat piepen komende maand!

woensdag 2 maart 2011

Jacuzzi Democratie

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad op 2 maart 2011

Een paar jaar geleden figureerde er in het programma ‘De Grote Verbouwing’ een typisch Jan Modaal-gezin: stationcar, twee kindertjes, rijtjeshuis in Almere of Zoetermeer. En in de tuin van dat rijtjeshuis verrees een Jacuzzi van een thuiswinkel. Deze winkel bleek er een ambitieuze missie op na te houden, die me tot op de dag van vandaag is bijgebleven: elke Nederlander moet in staat zijn zich een goede Jacuzzi te veroorloven.
Ik verwacht dat de eerste politieke partij die zich aan deze missie verbindt kan rekenen op een groot electoraat. Want wij Nederlanders willen een warm bad. We willen ons tevreden en voldaan terugtrekken in onze eigen comfort zone. En op de rand van onze jacuzzi staat een bruisend glaasje democratie.
De democratie bruist als de bubbels in een glas champagne. Politiek is niet langer een hobby van een kleine elite, maar politieke thema’s zijn vandaag de dag weer the talk of the town. Het regeerakkoord was al stukgelezen voordat de inkt droog was. Discussies over politieke thema’s gonzen in bedrijfskantines, maar ook op het schoolplein, in moskeeën en buurthuizen. Mensen vormen meningen over files, kinderopvang en studiefinanciering. Over het burkaverbod en het kraakverbod. Niet stemmen is not done. Kortom: de democratie bruist. De politiek bereikt de kiezer weer, de kloof tussen Tweede Kamer en huiskamer lijkt gedicht.
Een positieve ontwikkeling, zou je zeggen. Toch bekruipt ons maar al te vaak een ongemakkelijk gevoel. Waar komt die onrust vandaan?
Wie goed luistert naar de discussies die worden gevoerd, aan lunchtafels en op opiniepagina’s valt het op dat de discussies in grote mate zijn gericht op onszelf. Onze mening over een politieke ontwikkeling wordt in hoge mate gevormd door de impact die deze ontwikkeling heeft op óns individueel welzijn. Albert Jan Kruiter verwoordde dit zeer krachtig in een interview met de Groene Amsterdammer: 'Het eigenbelang is steeds belangrijker geworden voor het stemgedrag. Daarom zweeft de kiezer. Maar hij is consistent in het willen nastreven van eigenbelang. Het punt is dat verschillende persoonlijke belangen nog maar zelden voorkomen in één partijprogramma.’ Het is dus niet langer het onderliggende gedachtengoed of de maatschappijvisie die door de kiezer wordt gedragen. Nee, voor onze keuze in het stemhokje geven slechts enkele items uit een verkiezingsprogramma de doorslag: die programmapunten waar wijzelf van denken te profiteren. De achtergrond bij onze stemkeuze is dan het individu – en niet de maatschappij. Let wel: dit is geen ontwikkeling die zich afspeelt onder ‘die aanhangers van populistische stromingen’. Niets is minder waar. Het geldt – in meer of mindere mate – voor ons allemaal. Cru gesteld willen we allemaal liever een jacuzzi in onze eigen tuin dan dat we geld sparen voor een sportfondsenbad.
Is dat erg? Immers, als iedereen aan zijn eigen belang denkt, wordt er niemand vergeten. Maar toch, als iedereen zijn individueel belang laat prevaleren boven het ‘algemeen’ belang dan verziekt dit – uiteindelijk – de verhouding tussen burger en overheid.
We verwachten van die overheid dat zij ieders individuele belangen weet te dienen. Dát is immers de ‘stem van de kiezer’ en die ‘moet worden gehoord’. En hoewel de overheid zich zeer wel bewust is van de onmogelijkheid van deze opdracht, poogt zij dit onvermogen te verhullen. Dat vertaalt zich er ondermeer in dat de burger zelden of nooit expliciet te zien krijgt wat de kostprijs is van solidariteit, noch hoe een bezuiniging doorwerkt in de eigen portemonnee. Bezuinigingen (‘ombuigingen’ volgens Rutte en Verhagen) worden gepresenteerd als sociale verbeteringen. Dit laat de burger met een wrange nasmaak achter. Want die heeft wel degelijk het gevoel dat er geknot is, dat een stukje van de eigen ruimte is afgeknabbeld. Maar wat er precies is veranderd, weet men niet te duiden.
Daarnaast lijkt – en zegt – de overheid als bedrijf te functioneren. De burger wordt effectiviteit en snelle verandering voorgehouden, maar de overheid weet zelden op te leveren wat wordt beloofd. Tegelijkertijd is de houding van de burgers in toenemende mate die van klant van de overheid (en de klant is koning). Hiermee wordt een opmerkelijke paradox zichtbaar: de kiezer heeft het gevoel niet gehoord te worden, terwijl de overheid in feite uit alle macht probeert haar beleid op de kiezer af te stemmen. Het is echter sterk de vraag of de kiezer hiermee gediend is. De kiezer die zichzelf sec als klant van de overheid ziet, zal altijd moeite hebben zijn eigen belangen te herkennen in de smeltkroes van het overheidsbeleid. En, zoals Tjeenk Willink het verwoordt in de Algemene Beschouwingen van de Raad van State: ‘de betrokken en participerende burger die meer wil zijn dan klant, herkent zich niet meer in de staat.’ Beide groepen kiezers blijven zo achter met een diep gevoel van machteloosheid.
Het doen herleven van het ‘algemeen belang’ lijkt de meest voor de hand liggende oplossing om deze patstelling te doorbreken. Van links en rechts wordt deze oplossing dan ook aangedragen. Bij de gevestigde politieke partijen is de droom van een algemeen belang (allemaal solidair zijn, samen streven naar een gezonde staatsbalans) dat door een grote groep wordt gedragen tastbaar aanwezig. Maar is het verwezenlijken van deze droom überhaupt nog wel mogelijk? Laten wij ons nog samenbinden in het streven naar één gezamenlijk doel? Ik denk het niet.
Het is niet langer de utopie die ons bindt’ zegt Willem Schinkel in Zomergasten. Schinkel stelt dat mensen zich nog slechts laten verenigen door het verschrikkelijke, de distopie. Ik durf nog een stap verder te gaan. We laten ons slechts binden door de distopie wanneer deze verschrikkelijke toekomst onszelf of onze eigen kinderen dreigt te raken. Alleen dan nog voelen we het water in onze jacuzzi koud worden. Alleen dan nog komen we in actie.
Terug naar de democratie. De staat van de democratie is niet los te zien van de staat van de overheid. Immers, de kiezer geeft de overheid niet langer een mandaat om algemene belangen te behartigen, maar verwacht dat de overheid haar individuele belangen behartigt. Het zal niet makkelijk zijn deze impasse te doorbreken. Politieke partijen, de net aangetreden regering en de staat als geheel zullen manieren moeten vinden om te appeleren aan een individuele distopie, zonder de eigen koers ondergeschikt te maken aan 17 miljoen tegengestelde individuele belangen. Maar het is niet onmogelijk. De eerste stap is het erkennen van het gevoel van machteloosheid dat bij alle burgers, bij alle kiezers leeft. Het zal niet lukken om alle stemgerechtigden uit te leggen waar dat gevoel vandaan komt. Maar het is wel  mogelijk dat gevoel serieus te nemen. Dat kan door niet langer te wijzen op een opgedrongen ‘publiek belang’, maar door helder duidelijk te maken dat het samen oplossen van gezamenlijke problemen ook voordeel heeft voor ons allen individueel.
We hebben een overheid nodig die ons laat zien wat ze voor ons als burgers betekent. En politieke partijen die de angst en machteloosheid van de kiezer niet bagatelliseren en die helder weten te verwoorden dat zij een methode voorstellen – liberaal, groen of sociaal – om samen gezamenlijke problemen mee op te lossen. En het goede nieuws: hiervoor is een brede voedingsbodem. De democratie bruist al. Geef haar een duwtje in de rug, en zij komt in beweging. En wie weet, misschien gaan we nog inzien dat een sportfondsenbad met zijn allen veel leuker is dan een jacuzzi alleen.

donderdag 10 februari 2011

In de huid van de burger

Werken aan de relatie tussen burger en overheid
Gepubliceerd in Basis, 2011

De wijze waarop organisaties klachten afhandelen staat volop in de belangstelling. Youp van ’t Hek heeft daar de laatste weken fors aan bijgedragen, met zijn actie tegen de helpdesk van T-mobile. Klantenservices zijn namelijk vaak stug, luisteren niet naar de klant en zijn er vooral erg goed in om je in de wacht te zetten. En dat overkomt niet alleen de klant die een dienst afneemt bij een commerciële organisatie. Ook burgers die aankloppen bij overheden krijgen nul op het rekest. Of niet?

Binnen de overheid groeit de aandacht voor het omgaan met burgers. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) organiseerde hier begin november een werkconferentie over, met de titel ‘Trends in Troubleshooting: werken aan oplossingen met de burger’. De brochure omschrijft het zo: ‘Waar een alerte en kritische burger voorheen misschien als lastig werd beschouwd, zien steeds meer overheidsorganisaties hun geluiden nu als relevante, bruikbare feedback’.

De burger maatgevend
Wat doet de overheid dan met de klachten en feedback van burgers? Tijdens de openingstalkshow valt daarover de volgende zin: ‘overheden ervaren de burger als maatgevend’. Dat geeft te denken. Wat gebeurt er als de burger maatgevend is? Wat betekent dat voor de relatie tussen burger en de overheid? Tijdens de netwerkpauze ging ik daarover in gesprek met Alex Brenninkmeijer, de Nationale Ombudsman. De relatie tussen burger en overheid is zijn vak. 

Deze dag worden er allerlei methoden en invalshoeken besproken waarmee de overheid klachten van burgers kan gebruiken om haar communicatie te verbeteren. Welke vindt u veelbelovend?
“De perspectiefwisseling is volgens mij de belangrijkste ontwikkeling. Je ziet dat alle wetten en alle ambtenaren die heel toegewijd die wetten toepassen een hele sterke neiging hebben om in zichzelf gekeerd te raken. Wat de overheid doet wordt daardoor, al is het nog zo goed bedoeld, toch een doel op zich. Dat heeft tot gevolg dat er een grote afstand ontstaat tussen overheid en burger. Daar raakt de burger door geïrriteerd, hij voelt zich niet serieus genomen. Op het moment dat je bij overheidsfunctionarissen een perspectiefwisseling weet te realiseren dan veranderen deze dingen heel fundamenteel. Het is een kleine ingreep, maar het kan een enorm effect sorteren.”

Wat betekent dat in de praktijk?
“Iedere ambtenaar moet in de huid van de burger kruipen. Dat kan door zich op ieder moment in zijn werk zich voorstellen: en nu sta ik in de schoenen van die burger waar ik mee te maken heb. En dan denkt men: ja, maar zo zou ik het ook niet willen.”

De semantiek van ‘de burger’
Tijdens de openingstalkshow van de werkconferentie is Brenninkmeijer de host. De talkshow heeft het karakter van ‘Pauw en Witteman’. ‘Wie zal ik zijn?’ vraagt Brenninkmeijer bij aanvang: Pauw of Witteman? In het gesprek is hij beiden: hij luistert aandachtig, is een galant tafelheer en interrumpeert met kritische vragen. Zo vraagt hij steeds aan zijn gasten: ‘hoe zien jullie de burger?’. Dat is, gelet op de perspectiefwisseling die hij nastreeft, een legitieme vraag. Immers: de burger komt centraal te staan. Daarmee wint ook de invulling van dat begrip aan belang. Dat daar consensus over nodig is, blijkt ook uit de antwoorden op Brenninkmeijers vraag. Zijn gasten zeggen allemaal iets anders: de burger is klant, inwoner, onderdaan, mens.

Wie is ‘de burger’? Is er onder burgers niet een pluriformiteit aan belangen?
“Ik denk het niet. Al heeft men, bij het maken van beleid, vaak wel bepaalde typen burgers voor ogen. Daar zit wel een zwak punt in. Beleidsmakers zijn vaak geneigd zich te richten op de kleine groep die het hardste roept. Dat is onterecht. 80% van de burgers wil gewoon meedoen. 10% doet niet meteen mee, maar met wat instructie haal je die over de streep. En er is 5-10% die niet gewoon dwars is, maar die wil niet. En net als vroeger in de klas verpesten zij het voor de rest. Al onze reacties, als het nu gaat om terrorisme, fraude in de sociale zekerheid of met belastingen– je ziet dat de dwingende macht van de overheid gericht is op iedereen omdat 5% het niet goed doet. Dat is het grootste probleem in de categorisering van burgers.”

Jane Martin, de lokale ombudsman van het Verenigd Koninkrijk, verwoordde dat in de talkshow als volgt: “een paar mensen, met een paar problemen roepen het hardst. En aan die mensen denken we te vaak”.

De burger in beleid
Wat is daarvan het gevolg?
“De overheid richt zich bij regelgeving nog te veel op het ondervangen van risico’s. Dat werkt niet. Dat leidt de aandacht af van het beleidsdoel. Daardoor wordt de doelstelling niet meer gehaald, de neveneffecten zijn te groot en de kans bestaat nog dat de regel een dode letter blijft. Maar probeer nu eens dichter bij de burger te komen met regels, dat kán wel.”

Is dat zo? Willen de burgers dat nog?
“Dat is precies wat beleidsmakers en politici tegenwerpen. Zij stellen: ‘er zijn zoveel verschillende burgers, we kunnen er niet bij komen, en bovendien: ze zijn dom.’ Maar dat is een grote leugen. Het omgekeerde is waar: burgers zijn redelijk, burgers zijn zeer volwassen en burgers kunnen aanvaarden dat dingen niet gaan zoals ze willen. Daar moet je gebruik van maken.”

Hoe kan dat?
“Dat is niet iets wat je op één middag kan doen. Je moet een duurzame band zien op te bouwen met burgers. Je moet weten over wie je het hebt. Laatst hoorde ik over een gemeente die in het college van B&W uitkwam op een negatieve beslissing voor een buurt. Dat was niet zo’n makkelijke buurt. Het college maakte zich druk om de vraag hoe de buurt verteld kon worden dat het plan niet doorging. Toen zei de wethouder die die wijk in de portefeuille had: ik ga er heen. Hij kwam er vaker, en wist daardoor dat hij aan tafel kon aanschuiven en zeggen: jullie willen dit, maar het kan niet. En het leverde geen problemen op. Zo werkt het.”

Oplossing voor fundamentele problemen
Wat voor ruimte kan dat bieden?
“Volgens mij is dat een oplossing voor twee fundamentele problemen van de overheid. Allereerst: de kloof tussen beleid en uitvoering. Zowel op gemeentelijk als rijksniveau zie je dat het politieke spel nogal ruw is en dat er hoge politieke ambities zijn. Politici willen laten zien dat ze er zijn en dat ze iets kunnen. Dat heeft tot gevolg dat, wanneer een politieke periode begint er heel wat wordt neergezet en dat dat dan binnen die regeerperiode van 4 jaar ook afgerond moet worden. Dat leidt tot een paradox: de ambities zijn te hoog en de tijd om het uit te voeren is te kort.
Ten tweede: de bestuurlijke drukte. Er zijn veel bestuurslagen en juridische bevoegdheden worden omgezet in bestuurlijke macht. Overheidsfunctionarissen besteden nog te veel van hun tijd aan strategie, elkaar vliegen afvangen en het elkaar moeilijk maken.” En, met enige stemverheffing: “Als burger ben ik dan geneigd te denken: doe je werk! Naarmate ik dichter op de overheid kom zie ik steeds vaker dat de publieke zaak niet meer gediend wordt vanuit het perspectief van het algemeen belang, maar vanuit politieke, bestuurlijke en soms ook individuele belangen.”

De overheid en de publieke zaak
Het is uw rol om met een kritische, intelligente blik te kijken naar het functioneren van de overheid. Immers, u bent er voor de burgers, om hun belangen te dienen. Maar als ik uw relaas hoor, denk ik: datzelfde proces speelt zich af bij de burgers zelf. Doordat de overheid zichzelf vaak als zakelijke organisatie ziet, en de burger als klant, is de burger zichzelf ook als klant gaan beschouwen. Dat betekent dat hij niet langer verwacht dat de overheid de publieke zaak dient, maar dat de burgers verwachten dat de overheid alle zestien miljoen individuele belangen dient. Hoe verhoudt dat zich tot uw positie?
“Daar is een heel eenvoudig antwoord op: het gaat om de relatie. En die relatie tussen burger en overheid is dynamisch. Dus als de overheid een andere rol krijgt, krijgt de burger een andere rol en andersom. Dat kan ik met een mooi voorbeeld, uit Duitsland, illustreren.
In Brandenburg heeft men de burgers de mogelijkheid gegeven hun klachten online op een publiek forum te melden. Daar was men eerst wat huiverig voor, want stel dat men daar allerlei veranderingen gaat eisen, dat leek maar lastig. Maar dan komt er een melding: op een straat hangen zware takken over de stoep. Dat is lastig voor voorbijgangers. Iemand zegt: de gemeente moet dat oplossen. Maar een ander zegt: ik woon in de buurt. Als iemand even komt helpen halen we het zo weg. En aan het eind van het verhaal vinden de buren elkaar en is het probleem zo opgelost. Zó kan het werken!”

We verkennen dat voorbeeld wat verder. Immers, het illustreert ook hoe een democratie idealiter werkt volgens de democratische principes die de Tocqueville in 1830 al heeft uiteengezet: samen gezamenlijke problemen oplossen vanuit een persoonlijk belang. Hij gebruikt daarbij een school als voorbeeld van de democratie: als je samen een schooltje bouwt en de een wil meer geschiedenis en de ander meer aardrijkskunde, dan kom je in het midden uit. Maar volgens de Tocqueville komen we er in de Europese democratiën niet meer uit: iedereen wil de meeste lesuren en we wachten tot de overheid ingrijpt. De verandering die we moeten doormaken gaat dan dieper dan buren die elkaar helpen. Onze perceptie van democratie moet veranderen: van een afwachtende naar een meer actieve variant.

Is het optimistisch om te verwachten dat de overheid die verandering in gang kan zetten?
Nee, dat geloof ik niet.

Bent u optimistisch?
Ja zeker. Ik denk dat het eerder zo is dat de overheid de burger lamslaat en de burger geen ruimte geeft. Daardoor heeft de burger niet meer het gevoel dat het een publieke zaak is. De overheid zit gewoon overal en die bepaalt alles. Ik noem de verhouding tussen de overheid en de burger een koud conflict. Daarin is er onvoldoende oog voor elkaar. Maar op het moment dat je dat conflict gaat opwarmen en je zorgt dat er een relevante interactie plaatsvindt, dan ga je verandering zien.

En u bent optimistisch over het resultaat?
Ik ben optimistisch over het proces dat ik voor ogen heb. Institutionalisering is noodzakelijk, dat zie ik ook. Maar daarin moet je niet doorschieten. Je moet steeds de menselijke maat terugvinden. En steeds de vraag stellen: hebben we dit nog nodig?

En hoe ziet die relatie er over vier jaar uit? Wat zou u willen?
Ik zou twee elementen van burgerschap zou graag verder ontwikkeld zien. Ten eerste: sturen op vertrouwen. We moeten er beter oog voor hebben dat 95% van de burgers in de vertrouwensmodus terecht kunnen komen. En een tweede, nog belangrijker punt: inzien dat burger redelijk is en volwassen en dat de burger ook wijze oplossingen heeft. Dus niet de overheid bedenkt alle oplossingen, maar in veel gevallen kunnen we de burger ruimte geven om daarover mee te denken. Aanvaard dat burgers verstandige keuzes maken, en dat je daar dan als politiek van zegt: het zij zo!