Dit artikel heeft de schrijfwedstrijd gewonnen van de jubileumeditie van Sociaal Bestek (september 2013). Ik schreef het, in samenwerking met Suzanne de Visser, Susan van Klaveren, Betty Noordhuizen.
Vandaag is ons nieuwe gemeentehuis geopend. Een bijzondere
mijlpaal. Vooral omdat het nieuwe pand totaal anders is dan het oude pand, dat
duidelijk gebouwd was in de jaren ’10, toen gemeenten nog een omvangrijk
takenpakket hadden. Het oude pand staat op een plek die toen prominent was –
langs het spoor, vlakbij de binnenstad – en straalt uit dat het ’t centrum wil
zijn van ontwikkelingen in de gemeente. Alleen de begane grond was openbaar
toegankelijk, beveiliging beschermde vele hardwerkende ambtenaren.
Het nieuwe pand is het tegenovergestelde: het is een klein
en bescheiden pand, en het bestaat voornamelijk uit flexplekken waar de
buurtondernemers kunnen werken. Dat bevestigt de maatschappelijke ontwikkelingen
van de laatste drie decennia. Het is intussen zo gewoon geworden dat we niet
anders meer weten, maar de manier waarop publieke taken werden uitgevoerd was
dertig jaar geleden, met de opening van het vorige gemeentehuis, totaal anders.
Midden in de tienjarige recessie, in 2013, heerste er in de
publieke opinie een sombere stemming. De kosten voor de verzorgingsstaat liepen
hoog op. Taken werden van de overheid afgewenteld op ‘onderlinge
zelfredzaamheid’ van burgers.
Zowel de landelijke overheid als gemeenten deden een zwaar beroep op de
solidariteit van burgers. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling was in
2013 een van de eerste organisaties die toekomstmuziek hoorde. “Overheden
hebben het vormgeven van solidariteit langzaam van de samenleving overgenomen.
(…) Maar ook de samenleving kan instituties voortbrengen die deze (…) dilemma’s
kanaliseren.”
Precies dat laatste gebeurde ook – maar op heel onverwachte wijze. In 2013
verwachtte men nog veel van de solidariteit van burgers. De kiem van ons
huidige zorgsysteem werd echter niet gelegd door burgers, maar door (sociaal)
ondernemers, die steeds vaker taken oppakten die tot dan toe als het domein van
de overheid werden gezien. Dat bracht een nieuwe vorm van democratie: wie een
idee heeft dat gedragen wordt door de lokale gemeenschap, kan daarmee aan de
slag. Deze nieuwe moraal heeft geleid tot een staatsvorm waarin niet langer de
overheid mandaat krijgt van de kiezende burgers om beleid te maken, maar tot
een vorm waarin ondernemers die publieke taken uitvoeren daarvoor ruimte en
gelegenheid krijgen van de overheid.
Om goed te begrijpen hoe solidariteit nu wordt
georganiseerd, hebben we een afspraak met Martine van Ommeren (53), op één van
de flexplekken in het nieuwe gemeentehuis. Zij bedacht 20 jaar het idee van de
buurtcoördinator, dat inmiddels in alle 100 gemeenten in Nederland wordt
toegepast. “Op dit moment wordt aan 95% van alle zorgvraag voldaan door
particulieren die direct zorg uitruilen, of door sociaal ondernemers die met
hun bedrijf een deel van de zorgbehoefte vervullen.” Het is wel belangrijk om
het begrip ‘zorg’ hier goed te verstaan, benadrukt Martine: “Het gaat hier niet
om medische zorg, of andere écht zware zorg. Maar bijna alles wat in de jaren
’10 nog ‘Wmo-zorg’ werd genoemd, valt nu onder mij als buurtcoördinator. En
breder dan dat: elke wijkbewoner met een ondersteuningsvraag kan zich bij mij
melden. Of het nu gaat om verzorging, huishouden, administratie of hulp bij de
kinderen.”
De buurtcoördinator heeft de verantwoordelijkheid vraag en
aanbod op elkaar af te stemmen. “Dat noem ik mijn makelaarsfunctie. Maar ik
regel ook veel administratieve zaken, zorg voor de afstemming met andere
buurten en ik ben aanspreekpunt voor de sociaal ondernemers die in de buurt
actief zijn.” Dat is alles bij elkaar een flink takenpakket, vertelt Martine.
“Ik werk twee dagen per week vanuit huis, waar de buurtbewoners bij me kunnen
aankloppen. De andere twee dagen werk ik op een flexplek in het gemeentehuis,
waar ik de activiteiten afstem met de andere buurtondernemers. Op het
gemeentehuis zitten nog twee ambtenaren. Die kunnen alle nodige voorzieningen
regelen. Daardoor worden alleen die dingen geregeld die voor iedereen nodig
zijn. Heel democratisch! En ja, ik doe mijn werk natuurlijk niet voor niets.
Wie zorg ontvangt betaalt in elk geval een kleine bijdrage, een coördinatie-fee.
Wanneer je tegenprestatie even ‘zwaar’ telt als dat wat je ontvangt, is je zorg
verder vrijwel gratis. Door dit principe van wederkerigheid en het wegvallen
van alle gemeentelijke bureaucratie is het allemaal véél goedkoper geworden. Nu
zo gewoon, maar 30 jaar geleden nog totaal ondenkbaar.”
Martine stelt ons voor aan een aantal zorgvragers en
–aanbieders uit haar netwerk. Zo is er Betty (33), moeder van Lena (4). Betty
vertelt: “Ik heb een drukke tijd achter de rug: een peuter thuis terwijl ik
naast mijn fulltime baan mijn MBA haalde. Sinds een half jaar gaat Lena naar
school. Dertig jaar geleden zou dat het begin zijn van een nóg drukkere
periode: je kind op tijd brengen en de juffen en meesters ondersteunen bij
activiteiten voor de school. Nu was een bezoekje aan de buurtondernemer
voldoende om me die zorg uit handen te nemen. Het halen en brengen van Lena en
de extra taken op school worden voor mij geregeld. Dat gebeurt nu door een
oudere mevrouw, die vond dat ze eenzaam werd en daarom een activiteit zocht om
haar dag mee te vullen. Die mevrouw geniet er erg van en Lena is dol op haar.
Ik ben er ook blij mee, want Lena krijgt van haar ‘bonus-oma’ toch weer een
andere kijk op het leven mee dan van mij of haar juf op school. Voor de inzet
van onze bonus-oma betaal ik de coördinator een financiële bijdrage. Die is
heel schappelijk, omdat ik me op mijn beurt een avond in de week inzet om
mensen met problematische schulden te helpen bij hun administratie. Hartstikke
goed geregeld!”
Een van de sociaal ondernemers in Martines buurt is Suzanne
de Visser (50). “Ik heb jarenlang gewerkt als verpleegkundige. Tot ik tien jaar
geleden een ongeluk kreeg, waardoor ik niet meer lang kan staan. Gelukkig
gebeurde dat in 2025, en niet in 2015! Het is nog maar twintig jaar geleden dat
ik ‘arbeidsongeschikt’ verklaard zou zijn. Nu ben ik alles behalve
afgeschreven. Toen ik met mijn situatie bij de buurtcoördinator aanklopte, zag
zij gelijk allerlei mogelijkheden. Ik heb nu een bedrijfje als lokale
zorgaanbieder. Ik verleen allerlei zorg in de wijk: van steunkousen aantrekken
en injecties geven tot de verpleegkundige nazorg van patiënten die net uit het
ziekenhuis zijn ontslagen. Ik ben ook stageopleider voor studenten van het HBO
en het MBO die de zorg in willen. Ik ben dus de verlengde arm van het
ziekenhuis, zogezegd. Dat spaart het ziekenhuis geld uit, en ik verdien zo toch
nog een goed inkomen. Gelukkig regelde de buurtcoördinator voor mij een
scootmobiel, zodat ik overal kan komen.”
Ook mevrouw van Klaveren
(82) is positief. “Ik weet nog dat mijn moeder dertig jaar geleden soms wel
twee uur moest wachten op de thuishulp. Dan was ze om 10 uur nog niet
aangekleed. Nu is dat wel anders. Mijn hulp komt uit de buurt, en kan er dus ’s
ochtends vroeg al zijn. Dat is fijn, want ik ben nog heel actief. Met een groep
vriendinnen help ik tegen een kleine vergoeding de leidsters van een
kinderdagverblijf. We assisteren bij het knutselen of lezen voor. De
buurtcoördinator die mijn thuishulp regelde, dacht dat dit wel wat voor mij
was. Gelijk heeft ze! Zo blijf ik tenminste volop betrokken bij het leven in de
buurt. Dertig jaar geleden zou ik als oudere met medische zorgindicatie achter
de geraniums zijn beland. En van de vergoeding die ik verdien betaal ik de
thuishulp en mijn wekelijkse lessen ‘bewegen voor ouderen’. Dat is altijd zo
gezellig en het houdt me nog fit ook!”
Uit deze voorbeelden blijkt al dat een buurtcoördinator meer
is dan alleen een zorgmakelaar. Martine: “Ik moet weten wat er speelt in de
wijk, wat er nodig is en welke vragen en diensten slim aan elkaar verbonden
kunnen worden. Soms is het voldoende particulieren aan elkaar te koppelen, maar
als de zorgbehoefte groter is kan het slimmer zijn iemand te stimuleren
hiervoor een bedrijf te beginnen. De resultaten zijn verbluffend. Deze manier
van werken brengt meer cohesie in de wijk, levert meer maatschappelijke
participatie van burgers op én geeft veel goedkopere zorg dan voorheen, zo
blijkt uit recent evaluatieonderzoek van Panteia.”